Wat wil het nieuwe EU-Parlement met landbouw en voedsel?
Een inventarisatie van de verkiezingsprogramma’s geeft een interessant beeld van wat Nederlandse politieke partijen willen met het EU-beleid voor landbouw en voedsel. Behoud van productiecapaciteit of verduurzamen? Een sterkere unie of meer zeggenschap bij de lidstaten? De markt afschermen of handel bevorderen?
(Uit ZuivelZicht nr. 5, mei 2024)
Tekst: Rochus Kingmans
Het rommelt in Europa. De militaire conflicten aan de buitengrenzen en de politieke verschuivingen in verschillende lidstaten hebben grote impact in Brussel. Ook landbouw en voedselproducten staan nadrukkelijk op de agenda, mede door de grote boerendemonstraties. Hebben de verkiezingen voor het Europees Parlement – in Nederland op 6 juni – ook gevolgen voor de zuivelsector? Om het krachtenveld in kaart te brengen, inventariseren we de standpunten in programma’s van elf partijen: de huidige formatiepartners en de demissionaire coalitie, aangevuld met GroenLinks-PvdA als grootste oppositiepartij, progressieve partijen Volt en Partij voor de Dieren en de SGP. We concentreren ons daarbij op drie dilemma’s.
Dilemma 1. Verduurzamen of voedsel produceren?
In de afgelopen jaren vroeg verduurzaming van de voedselproductie veel aandacht. Aan de andere kant groeit het besef dat de productiecapaciteit en het perspectief van boeren in de knel komen. Wat heeft prioriteit?
De partijen aan de rechterkant van het politieke spectrum benadrukken het belang van voedselproductie. De PVV schrijft in haar verkiezingsprogramma onomwonden dat het maar eens afgelopen moet zijn met wat ze noemt de ‘klimaathysterie’. BBB stelt voor regio’s aan te wijzen waar voedselproductie ruim baan moet krijgen en spreekt in die context van ‘Food-2050-gebieden’. De VVD zet het oude Mansholt-adagium ‘nooit meer honger’ weer nadrukkelijk in de etalage. Ze ziet dat de voedselbehoefte binnen de EU nu grotendeels wordt gedekt door de EU-productie en wil dat vasthouden en ‘waar nodig verder optimaliseren’. NSC koppelt bestaanszekerheid aan voedselzekerheid en zet zich vooral af tegen de uitvoering van de Europese Natuurherstelwet. “De eisen kunnen in ons land de economische en sociale basis ernstig aantasten.”
De SGP wijst op de groeiende wereldbevolking en het aantal monden dat gevoed moet worden. Maar de voedselproductie moet wel duurzamer, met ‘goed rentmeesterschap’ als uitgangspunt. Het CDA signaleert dat door klimaatverandering regio’s binnen en buiten Europa ongeschikt worden voor land- en tuinbouw. Daardoor wordt het belang van voedsel produceren in de EU alleen maar groter. Maar boeren en tuinders moeten dat wel doen ‘in evenwicht met klimaat, bodem, water en natuur’.
De progressieve partijen leggen een zwaarder accent op verduurzamen. GroenLinks-PvdA zegt in haar programma ‘pal achter boeren te staan die de omslag willen maken naar natuur-inclusieve kringlooplandbouw’. De partij wil het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) omvormen tot een Gemeenschappelijk Voedselbeleid. De PvdD spreekt van een ‘klimaat- en voedselcrisis’ en wil van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid naar het Groen Voedselbeleid. Volt schrijft dat ‘subsidies voor milieuonvriendelijke landbouwpraktijken afgebouwd moeten worden’ en juist ‘fondsen toegekend moeten worden aan regeneratieve landbouw’.
Dilemma 2. Zeggenschap in Brussel of in de lidstaten?
Dicteert ‘Brussel’ het beleid of moet meer zeggenschap naar de lidstaten? Parallel daaraan speelt ook de vraag: moeten voorwaarden generiek gelden voor alle lidstaten (‘level playing field’) of is maatwerk gewenst?
Drie van de vier partijen die in Nederland een nieuw kabinet formeren, willen de zeggenschap van Brussel inperken. NSC kant zich tegen de ontwikkeling van een federaal Europa en pleit voor een ‘stevige opstelling’ van Nederland in de EU. “Constructief, zonder onbedoelde overdrachten van taken, bevoegdheden en budgetten.” De PVV wil nationale soevereiniteit en zeggenschap terughalen naar de lidstaten en zélf regels aanpassen en versoepelen op het gebied van klimaat en stikstof. De BBB vindt dat ‘hogere overheden niets moeten doen wat door lagere overheden kan worden afgehandeld’. Daarmee bedoelt de BBB niet alleen lidstaten, maar óók provincies en gemeenten.
Het CDA wil niet dat de Europese Commissie ‘op de stoel van nationale, regionale en lokale overheden gaat zitten’. Biodiversiteit, natuurbescherming, de functie van landbouwgrond: het zijn allemaal zaken waar Brussel moet afblijven, vindt het CDA. De ChristenUnie stelt: “Wat niet in Brussel hoeft, regelen we liever dichtbij.” Wat wél in Brussel thuishoort zijn ‘grensoverschrijdende uitdagingen als klimaatverandering, migratie, belastingontwijking, een eerlijke (digitale) economie, veiligheid en het buitenlands beleid’.
Andere partijen benoemen ook de voordelen van een krachtige EU. De VVD schrijft: “De zorgeloze tijd dat de Amerikanen zorgden voor onze veiligheid, de Russen voor olie en gas en de Chinezen onze schappen vulden met goedkope producten, ligt achter ons.” De partij zet zich wel af tegen generieke Brusselse regels omdat die ‘niet voor de meest efficiënte invulling’ zorgen. D66 is voor een sterke EU en ‘een grotere rol van Europa in het sociale domein: om een sociale Europese Unie’. GroenLinks-PvdA schrijft in het programma: “Alleen samen kunnen we onze democratie en vrijheden beschermen en tegelijkertijd onze samenleving eerlijker en duurzamer maken.” De partij ziet vooral een grotere rol voor het Europees Parlement weggelegd. De PvdD pleit voor een sterk sturende rol van Europa met betrekking tot mensenrechten, dierenrechten en de rechten voor de natuur. Volt gaat vol voor Europa. Die partij wil uiteindelijk naar een federaal Europa, met Europese partijen, een Europese regering en een Europese premier.
Dilemma 3. Focus op interne markt of mondiale handel?
Moet de EU in haar internationale handelsbeleid en bij het afsluiten van handelsakkoorden een sterke exportpositie vooropstellen of voorrang geven aan het beschermen van de interne markt?
De VVD is het meest uitgesproken vóór een ambitieuze exportpolitiek. “Het is van het allergrootste belang dat de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven niet alleen is gericht op een sterke interne (thuis)markt, maar ook op derde markten waar 85 procent van de economische groei zich zal voordoen.” Daarnaast is een aantal andere partijen ook voor het stimuleren van internationale handel, zij het onder verschillende voorwaarden. D66 wil dat de EU alleen handelsakkoorden sluit met landen die het Klimaatakkoord van Parijs en het biodiversiteitsverdrag hebben ondertekend. De CU vindt dat de EU zich moet inzetten ‘voor eerlijke handelsverdragen die leiden tot duurzame ontwikkeling’. De SGP is van mening dat bij internationale handel een ‘gelijk speelveld het uitgangspunt moet zijn voor concurrentie’. “Niet alleen het eindproduct, maar ook de productiewijze moet aan Europese normen voldoen.” Het CDA staat open voor nieuwe handelsverdragen met derde landen, mits deze passen in de ‘geopolitieke en strategische ambities van Europa en in het belang zijn van Nederlandse consumenten, boeren en mkb’ers’. NSC wil niet dat handelsverdragen worden gesloten die productie van duurzaam voedsel in de EU ondermijnen. GroenLinks-PvdA wil dat handelsverdragen ‘afdwingbare bepalingen bevatten over democratie, mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu, klimaat, natuur, voedselstandaarden en eerlijke belastingafdrachten’.
De BBB vindt het enerzijds wel de taak van de EU handelsverdragen af te sluiten die zijn bekrachtigd door de nationale parlementen. Maar de partij stelt ook: “Europa kan geen middel zijn voor verdere globalisering, zolang die weinig welvaart brengt voor hardwerkende mensen en het platteland.” De PvdD is tegen vrijhandelsverdragen. De partij wil dat bestaanszekerheid, het klimaat, biodiversiteit, de volksgezondheid, mensen- en dierenrechten en regionale landbouw het uitgangspunt vormen van het EU-handelsbeleid.
Het moet anders, zeggen deze kandidaten
Wat opvalt in de verkiezingsprogramma’s: alle partijen pleiten voor verandering in het Europese beleid voor landbouw en voedsel. Ze hebben wel verschillende prioriteiten, blijkt uit gesprekken met drie kandidaten. (Klik hier voor uitgebreidere interviews met deze drie kandidaten).
Nitraatrichtlijn herzien
Het belangrijkste speerpunt van Bart Millenaar (VVD, nr. 7 op de lijst) is herziening van de EU Nitraatrichtlijn. “Die is nog gebaseerd op de inmiddels achterhaalde aanname dat kunstmest minder risico oplevert voor de waterkwaliteit dan dierlijke mest.” In het verlengde daarvan pleit hij voor versnelling van de toelating van kunstmestvervangers uit dierlijke mest; RENURE. “Als we vijf jaar geleden kunstmestvervangers hadden toegelaten, hadden we nu veel meer stappen gezet voor een betere waterkwaliteit.”
Ander voedselsysteem
Lara Sibbing (GroenLinks-PvdA, nr. 16) wil dat het huidige voedselsysteem ‘gezonder, eerlijker en duurzamer’ wordt gemaakt. ”We moeten eerlijker belonen en beprijzen via het GLB, het speelveld moet eerlijker worden en er moet een eerlijke verantwoordelijkheid komen in de hele voedselketen.” Sibbing is blij dat voedselzekerheid weer op de EU-agenda staat, maar naast beschikbaarheid gaat het volgens haar vooral om toegang en gebruik van voedsel en stabiliteit van voedselproductie op lange termijn. Ze ergert zich aan wat ze noemt de schijntegenstellingen. “Een goede boterham of natuur? Het kan alle twee, maar dan moeten we het anders organiseren. Een sterke economie én een leefbare planeet: het kan echt samen.”
Green Deal op de helling
Sander Smit (BBB, nr. 1): “We willen een absolute omkering van de mislukte Green Deal en de ‘Farm-to-Fork’-strategie. Die tast niet alleen het verdienmodel van de boer aan, maar ook de voedselproductie in Europa.” Smit zet in op wat hij een ‘centrumrechtse koerscorrectie’ noemt: “We willen een haalbaar, betaalbaar en uitvoerbaar energie- en landbouwbeleid. We zijn als Europa maar voor een klein deel verantwoordelijk voor de mondiale broeikasgasemissie. We respecteren het doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn, maar verklaren dat niet heilig ten koste van alles. Het moet gaan om verdienvermogen en investeringszekerheid.”